“Laat je zusje mee spelen, ook al is het voor spek en bonen.”
“Je mag mee doen, maar dan doe je mee voor spek en bonen.”
Ik heb dit vroeger vaak te horen gekregen. Ik heb 2 oudere broers en ben ook close met mijn neef en nicht, die beide ook ouder dan ik zijn. Ik wilde altijd graag met de grote ‘jongens’ mee doen. Maar mocht dat niet. Ze vonden mij veel te jong en te stom. Als mijn broers gingen voetballen, ging ik voor hun voeten lopen met mijn loopkarretje. Ik vond het zo interessant. Zij heel irritant.
Onlangs ben ik erachter gekomen dat ik deze belemmerende overtuiging nog bij mij draag. Ik wil graag met de grote jongens mee doen, en moet heel erg mijn best doen om erbij te horen. Maar ik zal altijd ‘voor spek en bonen meedoen.’ In mijn liefdesrelatie en relatie met vrienden heb ik hier nog regelmatig last van (ik hoor er niet helemaal bij), maar ook in mijn onderneming: ik ben nog een kleintje. En ik doe nog niet helemaal mee.
Wat onzin is natuurlijk.
Maar het is fascinerend wat zo’n gedachte voor effect heeft hoe je naar jezelf kijkt, hoe je jezelf wegcijfert. Want niemand anders doet het: jij doet het allemaal zelf. Ik hou mezelf figuurlijk klein en leef met de gedachte dat ik altijd voor spek en bonen mee doe. Niemand die het de laatste 20 jaar nog tegen mij gezegd heeft (misschien wel langer, maar dat weet ik niet zeker.). Ik hou die gedachte zelf in stand, ik hou zelf vast aan die waarheid. Wat geen waarheid is.
Beseffen dat je deze belemmerende overtuiging hebt, is de eerste stap. Het besef. En zien dat je die gedachte hebt en er van een afstand naar kijken. En vooral: inzien dat-ie niet waar is. Dat is de eerste stap naar vrijheid. Naar genezing.
Spek en bonen, dat was vroeger. Nu ben ik die grote jongen, en speel ik wel degelijk mee.